Het paleodieet is een slankheidsfilosofie uit de steentijd. Is hij zinnig of niet? En waarom staan er geen brandnetels op het menu?
Het is onbekend hoe onze verre voorouders aten. De tijd heeft geknabbeld aan alles wat er uit de steentijd is achtergebleven. Hout, stof, poep, leer, vlees, groente en fruit; het is allemaal weg. Er bestaan geen authentieke recepten van oergroentensoep of oerspareribs. Het is zelfs niet 100% duidelijk of Neanderthalers kannibalen waren. Beschadigingen op de paar achtergebleven botten geven aanleiding om dat te denken, maar zekerheid is er niet. Kannibalisme kan zelfs tot de nieuwe steentijd zijn voorgekomen, ook bij homo sapiens. Andersoortige botbeschadigingen wekken de indruk dat beoogde – niet menselijke – maaltijden zich stevig verweerden en een substantieel deel van onze voorouders hebben vertrappeld en verscheurd. Dat lijkt me niet gezond. Vlees had dus ook al in de steentijd zo zijn schaduwkanten. Of de rest van het voedingspakket gezond was is onbekend. We weten wel dat jager-verzamelaars er niet oud bij werden. Gelukkig plantten zij zich jong voort, want anders was er niet veel van onze soort geworden.
Suikers
Al het gebrek aan informatie over het prehistorisch voedingspatroon weerhoudt een op dit vlak onwetende groep diëtisten er niet van een paleodieet te propageren. Zij hanteren een filosofie die gebaseerd is op ons huidige voedselaanbod. De oorzaken van alle welvaartszieketen als kanker en hart- en vaatziekten liggen volgens hen in conserverings- en verdikkingsmiddelen, E-nummers, smaakversterkers, suikers en alle andere rommel die in het grootste deel van het supermarktaanbod zit. Daar hebben zij wellicht een punt. Maar hun bewering dat daarom het voedsel uit de oertijd supergezond was en hele slanke en gezonde mensen van de jagers en verzamelaars maakte is zeer speculatief.
Het paleodieet werkt!
Om mijn vakantiekilo’s kwijt te raken ben ik ondanks alle historische vaagheden toch maar begonnen met het paleodieet. Ik heb al flink wat boeken over de prehistorie, dus daar kunnen ook nog wel een paar kookboeken bij. Ik houd mij aan de recepten: ‘s Ochtend een lekkere shake van kokosmelk en bananen, ‘s middag eieren en ‘s avonds vlees of vis en groente. Tussendoor eet ik noten en fruit. Zuivel, granen, peulvruchten, aardappelen, koffie, suikers en fabrieksvoedsel zijn taboe. Ik smul van notenpannekoekjes, Vietnamese garnalensalades, smoothies en gazpacho. Paleolithisch voelt het niet. In dat opzicht kan ik beter met een speer bij de lokale vijver gaan staan of het bos in gaan op zoek naar eetbare planten. Sprinkhanen verzamelen. Bramen plukken. Of duiven in de val gaan lokken en dan braden boven een vuurtje in mijn tuin. Maar afvallen met al die nieuwerwetse voedselbronnen lukt wel. In vijf weken verlies ik vijf kilo. De paleofilosofie is dus grote flauwekul, maar het dieet werkt als een tierelier.
Brandnetel
De vraag blijft wat onze paleolithische voorouders dan wel aten naast hun vlees. Lopend door het bos reikt mijn fantasie niet verder dan bramen en beukennootjes. Andere mensen blijken op dat vlak avontuurlijker ingesteld en zijn gaan wildplukken; in boeken en op websites documenteren ze uitgebreid wat een mens wel en niet kan eten. Van alle eetbare plantjes, paddenstoelen en bessen vond ik de brandnetel de meest verrassende. Deze plant – die ik altijd als prikkend onkruid beschouwde – blijkt niet alleen het hele jaar verkrijgbaar, maar ook nog eens breed toepasbaar; jonge toppen kunnen in de sla, mits met dressing geprepareerd, want anders gaat je tong zeer doen. Thee trekken kan ook. Oudere bladen zijn zeer geschikt voor in de soep. De wortels kunnen gebakken en gegeten worden. Zelfs de zaadjes zijn eetbaar. Ze smaken naar noten en schijnen lustverhogend te werken. In Nederland kennen we twee soorten brandnetels; de kleine en de grote. Ze zijn allebei eetbaar. Als je de boekjes mag geloven verlagen beide brandnetelsoorten de bloedsuiker, verhogen ze de weerstand, zuiveren ze het bloed, drijven ze vocht af, remmen ze ontstekingen en stillen ze de pijn. Als je erover nadenkt is het eigenlijk een wonder dat dit (on)kruid niet in iedere supermarkt ligt.
Wildplukken voor een echt paleodieet
Voorbeelden van ander wildplukvoedsel zijn onder andere paddenstoelen, eikels, vlierbessen, berkenbladeren, de wilde wortel, daslook en duindoorn. Dankzij de wildplukbeweging zie ik tot mijn verbazing buiten nu bijna meer voedsel dan in een doorsnee supermarkt. Je moet natuurlijk wel weten wat je wanneer kan eten en wat niet. Te veel beukennootjes zijn giftig en hetzelfde geldt voor een klein deel van de paddenstoelen en bessen. En tegenwoordig kan je maar beter boven heuphoogte plukken, want je weet nooit waar een hond of vos zijn poot heeft opgetild. Of al dat plukbare voedsel ook daadwerkelijk in Europa groeide tijdens het paleolithicum weet ik niet. Waarschijnlijk slechts ten dele; geografisch en in de tijd maakten de ijstijden veel groei onmogelijk. Zelfs het Nederlandse oerbos dat na het paleolithicum ontstond is verdwenen. Ik heb dus nog veel uit te zoeken over het echte paleodieet.