Taal ontstond ergens in de prehistorie. Maar hoe? De Zweed Sverker Johansson schreef een boek over deze simpele vraag. Zijn antwoorden zijn complex, maar ook interessant. Want wanneer is er sprake van taal? Is dat zodra een neanderthaler een steen op zijn voet laat vallen en “Au!” roept? Of is daar meer voor nodig? Zoiets als “Het jonge hert bevindt zich aan de andere kant van de heuvel en is gewond aan de rechter achterpoot. Als jij linksom gaat, ga ik rechtsom en dan hebben we vanavond iets lekkers te eten.”
De taal uit elkaar gehaald
In het eerste deel van zijn boek ontleedt Johansson de taal. Er blijken veel meer bestanddelen te zijn dan zinnen, woorden en letters. Taal heeft ook context, klanken, betekenissen, universele kenmerken (met uitzonderingen daarop), verschillen, diversiteit en soorten. Alles komt langs in een zorgvuldige analyse die vooral duidelijk maakt hoe wonderbaarlijk en ingewikkeld taal tegenwoordig eigenlijk is en wat voor een enorm lange weg het heeft afgelegd om tot hier te komen.
Ook niet onbelangrijk: Johansson gaat in op de vraag waarin taal verschilt van dierlijke communicatie. Want bijendansen, vogelgetjilp en het geluid van dolfijnen bevatten ook complexe boodschappen. Die boodschappen missen echter de variatie, dynamiek en de haast tot in de oneindigheid uitgenutte mogelijkheden van de menselijke taal. Dat verschil moet ergens in de prehistorie zijn ontstaan. Een ander verschil tussen mensen- en dierencommunicatie is dat mensen buiten het hier-en-nu kunnen treden. Ze kunnen plannen maken en organiseren voor iets dat ergens anders of in de toekomst plaats gaat vinden.
De prehistorie en de taal
Het tweede deel van het boek gaat meer over evolutie. Taal blijkt zich te voegen naar de theorieën van Charles Darwin; hij ontwikkelt zich, past zich aan en bij onvoldoende aanpassing sterft een taal uit. Vergelijk de teksten uit de eerste Statenbijbel maar eens met een moderne vertaling. Je weet dan gelijk dat taal evolueert als een organisme. Het oude Grieks van Homerus lijkt in niets op dat wat nu in de straten van Athene wordt gesproken.
De grote vraag is natuurlijk wanneer onze voorouders voor het eerst gingen spreken. Zeker weten doen we wat dat betreft niets, want het blijft ongedocumenteerde prehistorie. Toch valt er een beetje af te leiden uit archeologische vondsten. Het belang van de ontwikkeling van het skelet van de menselijke soort laat zich in deze niet overschatten. Dat geldt ook voor de vergelijking met communicatieve omgangsvormen tussen onze naaste verwanten als chimpansees en gorilla’s. Er schuilt immers een aap in ons.
Alle primaten – inclusief de mens – communiceren over voedsel, veiligheid, rangorde en genegenheid. Het lukt ze echter niet allemaal om een complex stuk gereedschap te fabriceren. Johansson stelt dat dit alleen kan met behulp van taal. Al is het alleen maar om het ambacht van generatie naar generatie over te dragen. De ontwikkeling van taal en stenen werktuigen gaan volgens hem hand in hand. Bouwend op deze stelling gaat hij er vanuit dat homo erectus de eerste sprekende voorouder was, want deze menssoort is de eerste die het maken van stenen werktuigen tot een waar ambacht maakt.
De oorsprong van de taal in de prehistorie
Na de lange introductie waarin taal, prehistorie en evolutie tot op het bot zijn ontleed, lezen we in het derde deel hoe taal is ontstaan. Of beter geformuleerd: Hoe hij misschien heeft kunnen ontstaan. Johansson kan nergens zeker van zijn, dus scenario’s en speculaties bepalen voor een groot deel de inhoud van zijn betoog. Gevolg is dat niet duidelijk wordt of taal nu voortkomt uit sociale drijfveren, overlevingsstrategieën, machtspolitiek of iets anders. In dat opzicht roept “De oorsprong van de taal” meer vragen op dan dat het antwoorden geeft.
Johansson pretendeert overigens wel enkele antwoorden te geven. Wat mij vooral bijblijft is de bravoure waarmee hij bij herhaling stelt dat taal is ontstaan ten tijde van homo erectus. Aanvankelijk was taal fragmentarisch en simpel, maar na duizenden en duizenden jaren van evolutie is taal complexer en gevarieerder geworden. Ja, hè hè! Homo erectus heeft twee miljoen jaar bestaan en is in tijd gemeten de succesvolste menssoort tot nu toe. Je hoeft geen taalwetenschapper te zijn om het ontstaan van taal in dit wel zeer ruime tijdsbestek te plaatsen … En het poneren van de stelling dat taal niet pats boem in een dag ontstaat is alles behalve verrassend.
En dan nog iets: Wetenschappers komen steeds meer tot het inzicht dat vrouwen in een samenleving van jagers en verzamelaars minstens evenveel calorieën bijdragen dan mannen. Ze participeren actief in de jacht. De oerman zorgt al sinds zijn ontstaan ook voor kinderen. Jagen en verzamelen doen mannen en vrouwen meestal samen. Tenminste; sinds homo sapiens. Misschien eerder. Desondanks blijft Johansson hangen in de achterhaalde stereotyperingen van de afgelopen paar duizend jaar. Hij schijnt niet te weten dat vrouwen doorgaans uitermate succesvol zijn in het zetten strikken en dat 40% van alle prehistorische graven met jachtgereedschap aan vrouwen toebehoort. Jammer.
Eindoordeel
Dit alles maakt ‘De oorsprong van de taal’ niet zo’n sterk boek als het had kunnen zijn. Een goede redacteur had dit te dikke boek meer tot zijn essentie kunnen terugbrengen of met een meer populair-wetenschappelijke benadering van zijn te grote pretenties kunnen ontdoen. Dat zou dit boek in vele opzichten boeiende boek nog leesbaarder hebben gemaakt. In zijn huidige vorm is het vooral interessant voor lezers met een fascinatie voor taal. Voor liefhebbers van oeroude geschiedenis bestaan betere boeken over de prehistorie.
Sverker Johansson: De oorsprong van de taal. Waar, wanneer en waarom de mens begon met praten. Meulenhoff 2020, 416 pagina’s, ISBN 978-90-290-9403-0.