In Nederland bestaat geen oerbos. Ongerepte oude natuur vind je totaal niet meer terug in ons land. Zelfs de Veluwe, de Biesbosch en de Utrechtse Heuvelrug zijn relatieve nieuwkomers die pas lang na menselijk ingrijpen zijn ontstaan. Hoe dat kan lees je hieronder.
Ver voor het oerbos: De IJstijd
Eerst was er niets. En er was zee. Limburg lag aan de kust. Met de grote bevriezing trok het water zich terug. Nederland kwam boven water. De rand van een enorme hoge ijsplak schoof langzaam van noord naar zuid en stuwde zand omhoog tot de eerste heuvels van ons land. Honderdduizend jaar geleden trok dat ijs zich terug, maar niet voor lang. Een laatste koude periode veranderde ons land in een ijswoestijn en een toendravlakte. Zand stoof rond en hoogde onze heuvels op. Tot 12.000 jaar voor Christus. Toen braken heel langzaam warmere tijden aan. De toendra die toen al tienduizenden jaren het landschap vormde verdween langzaam maar zeker.
De eerste aanzet tot een bos
Geen bos zonder bomen. De pioniers van het Nederlandse bomenrijk zijn de dwergberk en de dwergwilg. Poolgras en korstmossen vormen hun gezelschap, evenals sneeuwhazen, rendieren en poolvossen. Mensen zie je nog weinig in die tijd, maar ze zijn er wel. Het zijn nomaden die rendieren hoeden. Terwijl de aarde verder opwarmt komen steeds meer bomen en planten tot ontwikkeling in het gebied dat wij veel later leren kennen als Nederland. De dwergberk en de dwergwilg maken plaats voor grotere soortgenoten. Ook de jeneverbes, de duindoorn en de grove den doen hun intrede. Langzaam ontstaat een parkachtig landschap.
10.000 Voor Christus en later
Water is er ook. Het blijft liggen op plekken waar zich in het verre verleden een laag keileem heeft gevormd. Zwarte elzen en lijsterbessen voelen zich daar lekker. Met de nieuwe Flora ontstaat ook steeds meer nieuwe fauna. Denk bijvoorbeeld aan wilde paarden, wisenten, oerossen, herten, lynxen, beren en wolven. De schaars aanwezige mensen geven hun nomadenbestaan op om van de jacht te gaan leven. Maar het is allemaal tijdelijk. Het lijkt een soort generale repetitie, want 9.000 voor Christus daalt de temperatuur een laatste keer. Daarbij veroorzaken vulkanen in de Eifel en blikseminslagen enorme branden. Een nieuwe toendra ontstaat. Lang blijft die niet bestaan.
Het Nederlandse oerbos ontstaat
De echte voorstelling begint. Net als bij de repetitie begint het met berken en grove dennen. Grassen en struiken vullen de ruimte ertussen. Het is 8.000 voor Christus. Het klimaat wordt gunstig voor nieuwkomers; de hazelaar, de iep, de populier, de eik, de els en de linde verschijnen, evenals nieuwe struiken, mossen en varens. Voor het eerst is er sprake van dichte begroeiing en een landschap dat een vol oerbos genoemd kan worden. Niet heel Nederland raakt dicht begroeid. Venen en moerassen zijn er ook. Sommige begroeiing voelt zich thuis in de duinen aan de kust, andere langs grote rivieren.
De hoogtijdagen van het oerbos
Het is 5.500 voor Christus. Het kanaal ontstaat en Engeland komt los van Europa. In het oosten en het zuiden van ons land bevinden zich nu dichte bossen met een enorme biodiversiteit. De onverbiddelijke heerser van dit bonte bomenrijk is de eik. Hoog torent hij uit boven de groene massa, steun gevend aan klimop en genoeg licht doorlatend voor andere planten en bomen. Ook veel voorkomende bomen zijn de linde, de esdoorn en de zoete kers, evenals de hazelaar, de sleedoorn en de taxus. Op de grond groeit onder andere speenkruid, dovenetel en aronskelk.
Naast het oerbos
Het midden en noorden van Nederland kent veel open plekken, vooral op de schralere zangronden. De bossen daar bestaan hoofdzakelijk uit eiken en berken. Daarbuiten staan ook veel grovedennen. Planten als grote varens en bosbessen bedekken de bodem. Populieren en zwarte elzen staan vooral in de vochtige grond langs de rivieren die nog vrij door ons land meanderen. Maar niet meer voor lang … De meeste bewoners zijn nog jagers en verzamelaars, maar de eerste boeren vestigen zich rond 4.000 voor Christus in Limburg. Het kappen begint met bijlen van vuursteen.
Het begin van het einde van het oerbos
De pre-Limburgers verdwijnen. De pre-Drenthenaren die zich vestigen na 3.000 voor Christus blijven. Het zijn de hunebedbouwers. Op de open plekken beginnen ze te hakken met hun stenen bijlen. Nieuwe landbouwgrond ontstaat, vlak naast de dichte oerbossen waar de mensen jagen op het wild. Kleinvee eet iepetakken. Duurzaam is het allemaal niet, want de landbouwgronden verschralen na verloop van tijd. De boeren hebben geen keuze; om de groeiende gemeenschap te voeden moeten steeds meer stukken oerbos eraan geloven. De verlaten akkers veranderen deels in jong bos, maar ook in heidegebieden en stuifzandvlaktes.
Het brons, het ijzer en de oerbossen
Het is 1.6000 voor Christus. De uitvinding van het brons versnelt het tempo van ontbossing. Dit niet alleen doordat de vroege boeren sneller hakken met dit materiaal, maar ook omdat ze nu de dikke begroeiing te lijf kunnen. Als jaren later het ijzer zijn intrede doet neemt de ontbossing catastrofale vormen aan, vooral met de komst van de Romeinen die er lustig op los kappen om met het verkregen hout hun legerplaatsen mee te bouwen. Oorlog blijkt sowieso desastreus voor het Nederlandse landschap. Het absolute dieptepunt ligt vlak na de opstand tegen de Spanjaarden. Als de Armada is gezonken is ons land ontbost. Het hout is verdwenen in de schepen.
De balans van het oerbos
Onze voorouders hebben al het oerbos gekapt om de beschikking te krijgen over hout en landbouwgrond. Wisenten, oerossen, lynxen, wolven en nog veel meer dieren hebben het veld moeten ruimen. Hen leefomgeving werd gereduceerd tot stuifzand, heide en akkers. Is er dan niet positiefs te melden? Nou … een beetje. De eerste meer duurzame landbouw (dus met wisselteelt) ontstond na het vertrek van de Romeinen. Nieuwe boomsoorten deden hun intrede in ons land. Als eerste de beuk. Die vulde de eerste lege plekken die de mensen achter lieten. De Romeinen introduceerden de kastanje. En de afgelopen tweehonderd jaar kwamen daar nog heel veel soorten bij om van de woeste gronden weer bos- of landbouwgrond te maken. Denk bijvoorbeeld aan de douglasspar. Maar de oorspronkelijk oerbossen met hun unieke ecologie bestaan al honderden jaren niet meer. Ze komen nooit meer terug.
Bron: Ton van Wijlen, Bossenatlas van Nederland, uitgeverij Bigot & Van Rossum BV, 1984.
1 Pingback